in juni verscheen in arts en auto een verhaaltje van me: ' Gordon bleu"
Gordon bleu
De kamer was meteen gevuld toen ze binnen kwam. Gekleed in lichaamsvorm verhullende gewaden, waarvan de kleuren van schreeuwend rood, via gifgroen in diep blauw en geel over liepen, maakte ze haar entree. Met haar extra aangezette rode lippen, zwart omrande ogen en voldoende lagen schmink om alle rimpels te vullen, leek ze op een toneelspeelster. Dat was ze dan ook geweest. Vroeger, want de stok waarop ze steunde, verraadde haar leeftijd.
Nog voor ik iets had kunnen zeggen begon ze te spreken: over iedereen uit het ‘grote leven’ die ze had gekend en over de namen van bekende Nederlanders die haar nog steeds niet waren vergeten.
‘Nou, dan weet je tenminste wie ik ben!’
En zonder op een reactie van mij te wachten ging ze door: ‘mijn moeder is overleden aan een scheur in de aorta. Ik denk dat ik hetzelfde heb en wil dat zeker weten. Daarom ben ik hier.’
En zo maakte ze me tot onderdeel van het toneelstuk dat haar leven was.
Flirten was waarschijnlijk een levenslange gewoonte van haar geweest, die niet meer viel af te leren. ‘Je bent een aantrekkelijke man’, koketteerde ze. ‘Zeker veel last van de vrouwtjes?’ Eigenlijk niet, alleen af en toe van oudere dames, maar dat voelde niet vervelend.
Ze had wel gelijk: een scheur in de aorta, vlakbij het hart. ‘Daar gaan we niets aan doen,’ besloot ze, ‘maar dan weet ik tenminste dat ik nog twee jaar te leven heb, net als mijn moeder.’ Het consult eindigde met: ‘Ik kom wel weer een keer om bij te praten, je bevalt me wel.’
Met tussenpozen kwam ze langs, steeds vergezeld door leuke jonge vrouwen. ‘Oh, dat zijn buurvrouwen,’ vertelde ze nonchalant, ‘die brengen mij, want het is beter als ik zelf niet meer rijd.’ Toen ik een opmerking maakte dat het fijn was als je zulke buurvouwen had, raakte ze geïrriteerd, alle aandacht moest naar haar gaan en zeker niet naar die frisse, vitale vrouwen.
Een dag kwam ze weer in vol ornaat op, vergezeld door twee buurdames, ze hadden haar dochters kunnen zijn. Ze stuurde ze weg, want ze wilde het podium alleen voor zichzelf.
Het was duidelijk dat ze steeds verder achteruit ging en meer hulp nodig had. Toen ik haar vroeg hoe ze de noodzakelijke ondersteuning dacht te organiseren, maakte ze een theatraal gebaar richting buurvrouwen die in de wachtkamer waren achtergebleven.
‘Ik heb een geweldig cordon bleu om me heen,’ zei ze, alsof dat voor haar een vanzelfsprekendheid was. Niet begrijpend keek ik haar aan. Ineens stokte de voorstelling, ze was het contact met haar publiek kwijt. ‘Cordon bleu?’ vroeg ik nog. Ze keek vertwijfeld, als in paniek, ontmaskerd, doorzien. Haar moment was voorbij, definitief. ‘Ik bedoel natuurlijk cordon sanitair,’ mompelde ze, ‘ik ga nu weg.’ Ze vluchtte de spreekkamer uit en ik liet haar gaan.
De volgende morgen hoorde ik dat ze dood op bed was gevonden. Ik was haar laatste publiek geweest.
© A.A.F.Baas, Lent augustus 2014